Zoekopties
Home Media Explainers Onderzoek & publicaties Statistieken Monetair beleid De euro Betalingsverkeer & markten Werken bij de ECB
Suggesties
Sorteren op

1 Overzicht

De economie van het eurogebied zwakte in de tweede helft van 2023 af als gevolg van krappere financieringsvoorwaarden, een gematigd vertrouwen en verlies aan concurrentievermogen. De verwachting is dat het herstel in een iets trager tempo verloopt dan in de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties van september 2023 voorzien. Kortetermijnindicatoren wijzen op een zwakke economische bedrijvigheid in het vierde kwartaal van 2023. De groei trekt echter naar verwachting vanaf begin 2024 aan doordat het reëel besteedbaar inkomen omhooggaat – ondersteund door dalende inflatie, robuuste loongroei en veerkrachtige werkgelegenheid – en de uitvoergroei in staat is de verbetering in de buitenlandse vraag bij te benen. Het effect van de verkrapping van het monetair beleid door de ECB en de ongunstige leenvoorwaarden blijven doorwerken in de economie, wat van invloed is op de groeivooruitzichten op korte termijn. Deze temperende effecten verdwijnen naar verwachting later in de projectieperiode, wat de groei ondersteunt. Over het geheel genomen vertraagt de gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis naar verwachting van 3,4% in 2022 tot 0,6% in 2023, voordat deze zich herstelt tot 0,8% in 2024 en stabiliseert op 1,5% in 2025 en 2026. Vergeleken met de projecties van september 2023 zijn de vooruitzichten voor de bbp-groei licht neerwaarts bijgesteld voor 2023-2024, op basis van recente publicatie van gegevens en zwakke enquêtegegevens, maar voor 2025 ongewijzigd gebleven.[1]

De inflatie is verder omlaaggegaan als gevolg van de dalende energie-inflatie, het effect van de verkrapping van het monetair beleid, de aanhoudende afname van de druk op het productieproces en vermindering van de knelpunten aan de aanbodzijde. De HICP-inflatie, die in november 2023 tot 2,4% was gedaald, neemt naar verwachting op korte termijn tijdelijk toe als gevolg van een opleving van de energie-inflatie. Het onderliggende desinflatoire proces zet naar verwachting echter door, ondanks sterke stijgingen van de arbeidskosten, die in toenemende mate de belangrijkste stuwende kracht zijn achter de HICP-inflatie met uitzondering van energie en voedingsmiddelen. Ondanks enige afkoeling blijft de arbeidsmarkt naar verwachting krap wat, in combinatie met de compensatie-effecten van de eerdere hoge inflatie, de nominale loongroei hoog houdt. De verwachting is dat de loongroei gedurende de projectieperiode echter afneemt naarmate de opwaartse effecten van de inflatiecompensatie geleidelijk wegebben. De winsten namen in 2022 aanzienlijk toe, maar nemen gedurende de projectieperiode af en vormen een buffer voor de doorwerking van arbeidskosten. Volgens de prognoses blijven de inflatieverwachtingen op middellange termijn verankerd op de inflatiedoelstelling van de ECB van 2% en daalt de totale HICP-inflatie over het geheel genomen van 5,4% in 2023 tot een gemiddelde van 2,7% in 2024, 2,1% in 2025 en 1,9% in 2026. Vergeleken met de projecties van september 2023 is de HICP-inflatie voor 2023 en 2024 naar beneden bijgesteld, voornamelijk als gevolg van tegenvallende recente cijfers en lagere aannames voor de prijzen van energiegrondstoffen, terwijl de HICP-inflatie voor 2025 ongewijzigd blijft.

Tabel 1

Groei- en inflatieprojecties voor het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar)

December 2023

September 2023

2022

2023

2024

2025

2026

2022

2023

2024

2025

Reëel bbp

3,4

0,6

0,8

1,5

1,5

3,4

0,7

1,0

1,5

HICP

8,4

5,4

2,7

2,1

1,9

8,4

5,6

3,2

2,1

Toelichting: Voor het reële bbp is uitgegaan van jaargemiddelden van voor werkdagen en seizoensinvloeden gecorrigeerde gegevens. Historische cijfers kunnen afwijken van die in de meest recente Eurostat-publicaties wanneer er na de afsluitingsdatum van de projecties nog gegevens gepubliceerd zijn. De gegevens kunnen, ook op kwartaalbasis, worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.

De onzekerheid rond de economische vooruitzichten blijft groot, zoals blijkt uit de onzekerheidsmarges waarmee de projecties voor groei en inflatie zijn omgeven (Grafieken 1, 4 en 7). Dit verslag bevat een scenario waarin de gevolgen voor de economie van het eurogebied worden beoordeeld in het geval van een mogelijke escalatie van het conflict in het Midden-Oosten (Kader 3) en een aantal gevoeligheidsanalyses met betrekking tot alternatieve ontwikkelingen voor de prijzen van energie- en voedingsgrondstoffen (Kader 4).

2 De reële economie

De economische bedrijvigheid in het eurogebied nam in het derde kwartaal van 2023 marginaal af als gevolg van een negatieve bijdrage aan de groei door dalende voorraden, die werd gecompenseerd door een positieve bijdrage van de binnenlandse vraag (Grafiek 1). De groei in het eurogebied kwam in het derde kwartaal van 2023 uit op -0,1%, wat iets lager is dan de nulgroei voorzien in de projecties van september 2023.[2] De daling van de toegevoegde waarde in de verwerkende industrie en de bouwnijverheid hield in het derde kwartaal aan, terwijl de toegevoegde waarde in de dienstensector toenam. Bij de vraagcomponenten steeg de particuliere consumptie in het derde kwartaal, met name voor diensten – waarschijnlijk mede door contactintensieve dienstverlening tijdens het zomerseizoen – en voor duurzame goederen. Het verlies aan concurrentievermogen als gevolg van zowel het beloop van de wisselkoers als de energieprijsontwikkelingen heeft daarentegen geleid tot een daling van de uitvoer.

Grafiek 1

Reële-bbp-groei in het eurogebied

(procentuele mutaties van kwartaal op kwartaal, voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen gecorrigeerde kwartaalcijfers)

Toelichting: Historische gegevens kunnen afwijken van de meest recente Eurostat-publicaties (zie ook voetnoot 2). De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan. De marge rond de centrale projecties verschaft een maatstaf voor de mate van onzekerheid en is symmetrisch geconstrueerd. Deze marge is gebaseerd op eerdere voorspellingsfouten en gecorrigeerd voor uitschieters. De bandbreedtes, van donker naar licht, geven met een waarschijnlijkheid van 30%, 60% en 90% weer dat de uitkomst voor de reële bbp-groei binnen de aangegeven intervallen ligt. Zie Kader 6 van de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2023 voor meer informatie.

De reële bbp-groei blijft naar verwachting in het vierde kwartaal van 2023 zwak onder invloed van krappe financieringsvoorwaarden maar herstelt zich vanaf het eerste kwartaal van 2024 geleidelijk, ondersteund door een stijging van het reële inkomen en de buitenlandse vraag. De stimulans voor de bedrijvigheid door de heropening van de economie na de pandemie en het oplossen van knelpunten aan de aanbodzijde neemt af, terwijl de remmende werking van de krappe financieringsvoorwaarden en de verhoogde consumentenonzekerheid aanzienlijk blijft. Enquête-indicatoren wijzen op een zeer zwakke of krimpende binnenlandse economische bedrijvigheid in het vierde kwartaal van 2023, met enkele voorzichtige aanwijzingen dat het dieptepunt is bereikt. Bovendien gaan de dalende inflatie en stijgende lonen, tegen de achtergrond van een nog steeds krappe arbeidsmarkt, rond de jaarwisseling de koopkracht van huishoudens ondersteunen. Daarnaast wordt verwacht dat de uitvoergroei, hoewel nog steeds gematigd, een deel van het verlies aan marktaandeel van de uitvoer in de afgelopen kwartalen terugverdient. Al met al blijft de economische bedrijvigheid in het vierde kwartaal van 2023 gematigd, maar wordt daarna geleidelijk sterker, onder invloed van de verdere stijging van het reëel besteedbaar inkomen en de buitenlandse vraag, en dus door een stijging van de particuliere consumptie en de uitvoer, tegen de achtergrond van een waarschijnlijk herstel van het vertrouwen en bij afwezigheid van nieuwe negatieve schokken.

Op middellange termijn stabiliseert de bbp-groei zich naar verwachting op een niveau dat grotendeels in overeenstemming is met het gemiddelde van vóór de pandemie, ondersteund door stijgende reële inkomens en een aantrekkende buitenlandse vraag. De reële bbp-groei trekt gedurende 2024-2025 aan en stabiliseert zich vervolgens in 2026 (Tabel 2). Hoewel de recente gunstige factoren afnemen, wordt de groei volgens de projecties gestimuleerd door afnemende inflatoire druk, geholpen door het wegebben van de energieschok, en een robuuste inkomensgroei. Tegen de achtergrond van veerkrachtige arbeidsmarkten zorgen deze factoren voor een sterk herstel van de particuliere consumptie. Niettemin zal het stopzetten van de sinds 2022 ingevoerde compenserende budgettaire steunmaatregelen voor energie en inflatie een klein negatief effect hebben op de groei in 2024-2026.

De verwachting is dat het krappe financieringsklimaat de groei negatief blijft beïnvloeden, maar dit effect ebt gedurende de projectieperiode geleidelijk weg. De effecten van de sinds december 2021 genomen monetairbeleidsmaatregelen blijven doorwerken in de reële economie, wat van invloed is op de groeivooruitzichten, met name voor 2023 en 2024.[3] Daarnaast zijn de leenvoorwaarden, zoals blijkt uit de meest recente enquête van de ECB naar de bancaire kredietverlening in het eurogebied, sinds het begin van het jaar aanzienlijk aangescherpt en is de groei van de kredietverlening fors afgenomen. Aangenomen wordt dat de negatieve effecten van het kredietaanbod vooral de bedrijfs- en woninginvesteringen en, in mindere mate, de particuliere consumptie beïnvloeden. Hoewel er aanzienlijke onzekerheid bestaat over de precieze timing en omvang van de impact van het monetair beleid en de kredietaanbodsituatie op de reële economie, op basis van de marktverwachtingen ten aanzien van het toekomstige beloop van de rente (Kader 1), begint het effect op de economische groei naar verwachting na 2024 af te nemen. Een deel van de geraamde stijging van de bbp-groei op middellange termijn houdt dan ook verband met het wegebben van deze temperende effecten.

Ten opzichte van de projecties van september 2023 is de groei van het reële bbp voor 2023 en 2024 naar beneden bijgesteld met respectievelijk 0,1 en 0,2 procentpunt, en voor 2025 ongewijzigd gebleven. De herzieningen weerspiegelen de lagere cijfermatige uitkomsten voor het derde kwartaal van 2023 en de verslechterende enquête-indicatoren. De recente negatievere resultaten en toekomstgerichte indicatoren voor de uitvoer impliceren neerwaartse bijstellingen van het uitvoersaldo in 2023-2025, die deels worden gecompenseerd door kleine opwaartse bijstellingen van de binnenlandse vraag.

Tabel 2

Reëel bbp, arbeidsmarkten en projecties voor de handel

(jaar-op-jaar mutaties in %, tenzij anders vermeld)

December 2023

September 2023

2022

2023

2024

2025

2026

2022

2023

2024

2025

Reëel bbp

3,4

0,6

0,8

1,5

1,5

3,4

0,7

1,0

1,5

Particuliere consumptie

4,2

0,5

1,4

1,6

1,4

4,1

0,3

1,6

1,6

Overheidsconsumptie

1,5

0,1

1,1

1,3

1,2

1,5

-0,1

1,1

1,4

Bruto-investeringen in vaste activa

2,8

1,3

0,4

1,8

2,1

2,9

1,7

-0,4

1,4

Uitvoer1)

7,4

-0,4

1,1

2,9

3,0

7,3

1,3

2,5

3,1

Invoer1)

8,1

-0,9

1,7

3,1

3,0

8,1

0,3

2,5

3,1

Werkgelegenheid

2,3

1,4

0,4

0,4

0,4

2,3

1,2

0,2

0,2

Werkloosheid
(in % van de beroepsbevolking)

6,7

6,5

6,6

6,5

6,4

6,7

6,5

6,7

6,7

Saldo op de lopende rekening
(als percentage van het bbp)

-0,7

1,2

1,0

1,0

1,1

-0,8

1,1

1,4

1,6

Toelichting: Voor het reële bbp en de componenten daarvan is uitgegaan van voor werkdagen en seizoensinvloeden gecorrigeerde gegevens. Historische cijfers kunnen afwijken van die in de meest recente Eurostat-publicaties wanneer er na de afsluitingsdatum van de projecties nog gegevens gepubliceerd zijn. De gegevens kunnen, ook op kwartaalbasis, worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.
1) Inclusief de handel binnen het eurogebied.

Bij de componenten van het reële bbp wordt voor de reële particuliere consumptie een geleidelijk herstel verwacht dat de economische groei ondersteunt, naarmate de onzekerheid en inflatie afnemen en de reële inkomens en het vertrouwen toenemen. De particuliere consumptie stagneerde in de eerste helft van het jaar tegen de achtergrond van een inkrimping van de bestedingen aan goederen, terwijl de bestedingen aan consumentendiensten veerkrachtig bleven. Als gevolg van de daling van de inflatie en de nog steeds aanhoudende effecten van de heropening na de pandemie, in combinatie met een licht herstel van het vertrouwen in november, zijn de consumptieve bestedingen in de tweede helft van het jaar naar schatting gestegen. Op de wat langere termijn zou de consumptie, naarmate de inflatie en de onzekerheid verder afnemen en de reële inkomens toenemen, bij afwezigheid van nieuwe negatieve schokken, de economische groei verder moeten verbeteren en ondersteunen, ondanks het wegebben van de heropeningseffecten. De groei van de consumptie van huishoudens blijft in 2026 naar verwachting krachtig doordat zowel het arbeids- als het niet-arbeidsinkomen stijgt en eerdere voorzorgsmotieven verdwijnen. De groei van de particuliere consumptie is voor 2023 met 0,2 procentpunt naar boven bijgesteld ten opzichte van de projecties van september 2023, als gevolg van opwaartse herzieningen van de gegevens voor de eerste helft van het jaar. Voor 2024 is deze groei echter met 0,2 procentpunt naar beneden bijgesteld, vanwege hogere besparingen op de korte termijn, en voor 2025 ongewijzigd gebleven.

Het reëel besteedbaar inkomen heeft zich in 2023 naar schatting hersteld en stijgt naar verwachting in de loop van 2024-2026 sneller als gevolg van de dalende inflatie en robuuste loongroei. Na een lichte daling in 2022 herstelt het reëel besteedbaar inkomen zich naar verwachting in 2023 vanwege een sterke groei van het arbeids- en niet-arbeidsinkomen en een daling van de inflatie. Samen met de sterke loongroei gaat het niet-arbeidsinkomen naar verwachting de koopkracht van huishoudens op korte termijn ondersteunen. De nettobijdrage van de begrotingsoverdrachten aan de groei van het reëel besteedbaar inkomen en de consumptie is gedurende de hele projectieperiode grotendeels neutraal.

De spaarquote van huishoudens blijft naar verwachting gedurende de projectieperiode hoog ten opzichte van het niveau van vóór de pandemie. De spaarquote nam in de eerste helft van 2023 toe en blijft nog geruime tijd hoog, als gevolg van de sterke groei van het niet-arbeidsinkomen in de eerste helft van het jaar (deels vanwege de grote neiging om dit soort inkomen te sparen), de nog steeds verhoogde onzekerheid en de sterke prikkels om te sparen bij stijgende rentetarieven. Naarmate de onzekerheid minder wordt, neemt de spaarquote van huishoudens vanaf 2025 echter enigszins af, maar blijft wel ruim boven het niveau van vóór de pandemie, doordat hogere rentetarieven tegenwicht bieden aan de wens van huishoudens om hun spaargedrag na de pandemie te normaliseren. De verwachting is dat het spaaroverschot de consumptiegroei niet gaat ondersteunen, omdat het geconcentreerd is bij vermogende huishoudens en meestal is opgebouwd uit niet-liquide activa, en omdat de hoge inflatie een temperend effect heeft gehad op de reële waarde ervan. De spaarquote is opwaarts bijgesteld ten opzichte van de projecties van september 2023, grotendeels als gevolg van herzieningen van historische gegevens, aangenomen voorzichtiger gedrag van huishoudens en sterkere prikkels om te sparen door hoge rentetarieven en krappere kredietverlening.

Kader 1
Technische aannames betreffende de rente, grondstoffenprijzen en wisselkoersen

Vergeleken met de projecties van september 2023 wordt bij de technische aannames uitgegaan van lagere rentetarieven voor het eurogebied op de korte termijn, lagere energieprijzen en een waardedaling van de euro. De technische aannames met betrekking tot de rente en de grondstoffenprijzen zijn gebaseerd op de marktverwachtingen, met als afsluitingsdatum 23 november 2023. De korte rente heeft betrekking op de driemaands EURIBOR, de marktverwachtingen zijn afgeleid van de futuresrente, en het rendement op tienjaars overheidsobligaties wordt gebruikt ter benadering van de langetermijnrente.[4] De aannames voor de korte rente zijn gedurende de projectieperiode neerwaarts bijgesteld, terwijl het rendement op tienjaars overheidsobligaties vrijwel onveranderd is.

Tabel

Technische aannames

December 2023

September 2023

2023

2024

2025

2026

2022

2023

2024

2025

Driemaands EURIBOR
(in % per jaar)

3,4

3,6

2,8

2,7

0,3

3,4

3,7

3,1

Rendement op tienjaars overheidsobligaties
(in % per jaar)

3,2

3,2

3,3

3,4

1,8

3,1

3,3

3,4

Olieprijs (in USD/vat)

84,0

80,1

76,5

73,6

103,7

82,7

81,8

77,9

Aardgasprijzen (EUR/MWh)

42

47

44

37

123

43

54

47

Groothandelsprijzen elektriciteit (EUR/MWh)

105

117

111

98

258

115

143

123

Grondstoffenprijzen m.u.v. energie in USD
(procentuele mutatie op jaarbasis)

-13,2

-2,3

2,4

1,7

6,6

-13,6

-3,1

3,2

Emissierechten volgens het EU-emissiehandelssysteem
(in EUR/ton)

84,0

78,4

82,0

85,2

80,9

87,9

92,3

96,5

USD/EUR-wisselkoers

1,08

1,08

1,08

1,08

1,05

1,09

1,09

1,09

Nominale effectieve wisselkoers van de euro
(EER41) (1999-I = 100)

121,9

123,5

123,5

123,5

116,8

123,0

124,9

124,9

Toelichting: De gegevens kunnen worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.

De technische aannames voor de prijzen van energiegrondstoffen zijn sinds de projecties van september 2023 naar beneden bijgesteld.[5] Na een periode van hogere olieprijzen in september en oktober, tegen de achtergrond van de verlenging van de aanbodbeperking door de OPEC+-landen tot eind 2023 en de risico’s voor de aanvoer vanuit het Midden-Oosten door het conflict in de regio, heeft de afnemende vraag in ontwikkelde economieën als gevolg van macro-economische tegenwind geleid tot lagere olieprijzen. Over het geheel genomen vertoont de prijscurve van termijncontracten voor olie sinds de projecties van september 2023 een neerwaartse lijn (een daling van 2,1% voor 2024 en 1,7% voor 2025) en blijft neerwaarts gericht. Er wordt van uitgegaan dat de olieprijs daalt van USD 84 per vat in 2023 naar USD 73,6 per vat in 2026. De gasprijzen zijn sterker naar beneden bijgesteld. Het effect op de prijzen van een laag gasverbruik aan het begin van het Europese stookseizoen en volledig gevulde opslagfaciliteiten was groter dan de impact van de risico’s voor de levering als gevolg van de sluiting van een Israëlisch gasveld na de terroristische aanslagen en een lek in een gaspijpleiding tussen Finland en Estland. Over het geheel genomen vertoont de prijscurve van termijncontracten voor gas sinds de projecties van september een neerwaartse lijn (een daling van 12,6% voor 2024 en 6,9% voor 2025). De futuresprijzen voor elektriciteit zijn ook neerwaarts bijgesteld, met 18,3% voor 2023 en met 10,1% voor 2025. Voor de CO2-emissierechten binnen het emissiehandelssysteem van de EU (EU Emissions Trading System – ETS) liggen de futuresprijzen nu gemiddeld circa 11% onder het pad dat in de projecties van september 2023 werd verondersteld, maar de verwachting is dat ETS-prijzen tussen het vierde kwartaal van 2023 en het vierde kwartaal van 2026 met circa € 8 per ton stijgen.

Sinds de projecties van september 2023 zijn de aannames voor de grondstoffenprijzen met uitzondering van energie voor 2024 opwaarts bijgesteld en voor 2025 neerwaarts, tegen de achtergrond van gemengde ontwikkelingen in de internationale metaal- en grondstoffenprijzen. De metaalprijzen zijn gestegen, voornamelijk vanwege positief economisch nieuws uit China. De opwaartse bijstelling van de internationale voedingsgrondstoffenprijzen voor 2024 en de neerwaartse bijstelling voor 2025 weerspiegelen verschillende ontwikkelingen van individuele voedingsgrondstoffen. De prijzen van cacao en suiker zijn gestegen als gevolg van gewasschade door de aanhoudende effecten van El Niño, terwijl de prijzen van tarwe en graan aanzienlijk zijn gedaald na een periode van zeer hoog mondiaal aanbod, met name uit Rusland.

Ook wordt aangenomen dat de bilaterale wisselkoersen gedurende de projectieperiode onveranderd blijven op het gemiddelde niveau van de tien werkdagen tot en met de afsluitingsdatum. Dit betekent een wisselkoers van USD 1,08 per euro gedurende de projectieperiode, 0,9% lager dan in de projecties van september 2023. De aanname ten aanzien van de effectieve wisselkoers van de euro impliceert een waardedaling van ongeveer 1,1% ten opzichte van de projecties van september 2023.

Naar verwachting blijven de investeringen in woningen in 2024 dalen, voordat deze zich in 2025 en 2026 herstellen naarmate de temperende effecten van de verkrapping van de financieringsvoorwaarden wegebben. In lijn met de signalen van kortetermijnindicatoren, zoals de aanhoudende daling van het aantal toegekende bouwvergunningen en de afname van het vertrouwen bij bouwbedrijven, blijven de investeringen in woningen naar verwachting nog enige tijd verder dalen en pas in 2025 weer een positieve groei vertonen. De aanhoudende zwakte van de investeringen in woningen is het gevolg van een aanzienlijke verkrapping van de financieringsvoorwaarden, waaronder de sterke stijging van de hypotheekrente en de aanscherping van de kredietvoorwaarden van banken. Naarmate de negatieve effecten van de aanscherping van de financieringsvoorwaarden afnemen en de inkomensgroei aantrekt, nemen de investeringen in woningen in 2025 en 2026 naar verwachting echter geleidelijk weer toe. Het negatieve effect van strengere voorwaarden voor bancaire kredietverlening (met inbegrip van vraag- en aanbodfactoren) op de groei van de investeringen in woningen zal in 2023-2024 waarschijnlijk sterk zijn en in 2025 nog steeds merkbaar.

De verwachting is dat de bedrijfsinvesteringen in 2024 zwak groeien als gevolg van krappe financieringsvoorwaarden, en dus achterblijven bij de toename van de vraag. Herstel wordt verwacht in 2025-2026, als gevolg van het wegebben van de negatieve impact van de financieringsvoorwaarden en gesteund door het Next Generation EU-programma (NGEU). Na een stijging in het derde kwartaal krimpen de bedrijfsinvesteringen naar verwachting in het vierde kwartaal van 2023 om vervolgens in het eerste kwartaal van 2024 min of meer te stagneren doordat de zwakke economische bedrijvigheid, de krappe financieringsvoorwaarden en de restrictieve kredietvoorwaarden de investeringen drukken. Het temperende effect van de krappere bancaire kredietvoorwaarden op de bedrijfsinvesteringen is volgens de projecties van december 2023 naar schatting het sterkst geweest in 2023, terwijl voor 2024 en 2025 nog steeds een aanzienlijke rem wordt voorzien. Het wegebben van deze negatieve gevolgen, evenals een breed herstel van de binnenlandse en buitenlandse vraag, en de groene en digitale transitie, ondersteund door NGEU-middelen, leveren naar verwachting een bijdrage aan herstel van de bedrijfsinvesteringen op middellange termijn.

Kader 2
Het internationale klimaat

De wereldeconomie is in 2023 in een gematigd maar gestaag tempo gegroeid, mede dankzij veerkrachtige arbeidsmarkten en sterke particuliere consumptie, maar het tempo zal naar verwachting enigszins matigen. De mondiale groei, die voor 2023 op 3,3% wordt geraamd, kwam vooral voor rekening van opkomende markteconomieën, waaronder China, en de Verenigde Staten.[6] In de Verenigde Staten zorgden de solide binnenlandse vraag en een sterke arbeidsmarkt voor robuuste groei, ondanks de aanzienlijke verkrapping van het monetair beleid. In China werd de zwakke woningmarkt gecompenseerd door de beëindiging van de coronamaatregelen begin dit jaar en een breder herstel van de consumptie. De recente cijfers uit de grote landen bieden een wisselend beeld. In het derde kwartaal versnelde de reële groei van het bbp in China en de Verenigde Staten, terwijl die gelijk bleef in het Verenigd Koninkrijk en daalde in Japan doordat in die laatste twee landen de hoge inflatie de economische bedrijvigheid en de consumptie drukten. Het mondiale reële bbp groeit in 2024 naar verwachting met 3,1% en in 2025 en 2026 met 3,2%, wat grotendeels overeenkomt met de projecties van september maar lager ligt dan het gemiddelde van 3,6% van vóór de pandemie (2012-2019). Voor de Verenigde Staten is de groeiverwachting opwaarts bijgesteld, doordat een zachtere landing en een geleidelijker desinflatieproces wordt voorzien. De economie van het Verenigd Koninkrijk zal naar verwachting niet in een recessie raken, maar de groei voor 2024 en 2025 is naar beneden bijgesteld op grond van zwakkere cijfers en het vertraagde effect van monetairbeleidsverkrapping bij een hoge inflatie. De groeivooruitzichten voor de opkomende landen in Azië en voor China zijn vrijwel ongewijzigd.

De groei van de wereldhandel bleef in 2023 achter, terwijl de consumptiepatronen zich na de pandemie normaliseerden. Wel wordt verwacht dat de handel zich herstelt en op middellange termijn meer in de pas gaat lopen met de mondiale economische bedrijvigheid. De groei van de wereldhandel is in 2023 afgenomen tot waarschijnlijk 1,1% op jaarbasis onder invloed van een negatief overloopeffect, al begon de groei in het tweede kwartaal al weer aan te trekken. De zwakke groei van de wereldhandel op jaarbasis wordt verklaard door i) de samenstelling van de mondiale groei, die minder handelsintensief is geworden door een groter aandeel van de consumptie in de binnenlandse vraag; ii) het feit dat de opkomende markteconomieën, die een lagere handelselasticiteit kennen, een grotere bijdrage leveren aan de mondiale groei; en iii) de normalisering van enkele met de pandemie verband houdende factoren die de groei van de handel in 2022 ondersteunden. Deze laatste factoren houden verband met het herstel van de vraag naar diensten in plaats van goederen nadat de coronamaatregelen volledig waren afgeschaft. De groei van de wereldhandel en van de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied voor 2023 zijn naar boven bijgesteld ten opzichte van de projecties van september, doordat het Verenigd Koninkrijk, China en India beter presteerden, met name in het tweede kwartaal. De groei van de wereldhandel neemt gedurende de rest van de projectieperiode naar verwachting weer in kracht toe, min of meer in lijn met de economische bedrijvigheid en komt in 2024 en 2025 uit op 3,0%, en in 2026 op 3,2%. Deze verwachting is naar beneden bijgesteld ten opzichte van de projecties van september 2023, na een herbeoordeling van het tempo waarmee de elasticiteit van de wereldhandel terugkeert naar de verwachte waarde op lange termijn. Volgens de projecties groeit de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied met 2,6% in 2024, 2,9% in 2025 en 3,1% in 2026, wat eveneens lager is dan in de vorige projecties.

Tabel

Het internationale klimaat

(mutaties in procenten per jaar)

December 2023

September 2023

2023

2024

2025

2026

2022

2023

2024

2025

Mondiaal reëel bbp (exclusief het eurogebied)

3,3

3,1

3,2

3,2

3,3

3,2

3,0

3,2

Wereldhandel (exclusief het eurogebied)1)

1,1

3,0

3,0

3,2

5,3

0,2

3,2

3,3

Buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied2)

0,8

2,6

2,9

3,1

6,5

0,1

3,0

3,0

Mondiale consumptieprijsindex (exclusief eurogebied)

5,0

4,4

3,4

2,9

7,6

4,8

4,2

3,2

Uitvoerprijzen van concurrenten, in de nationale valuta3)

-0,3

3,2

2,7

2,6

16,0

0,4

2,8

2,5

Toelichting: De gegevens kunnen worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.
1) Berekend als gewogen gemiddelde van de invoer.
2) Berekend als gewogen gemiddelde van de invoer van de handelspartners van het eurogebied.
3) Berekend als gewogen gemiddelde van de uitvoerdeflatoren van de handelspartners van het eurogebied.

De wereldwijde totale inflatie op jaarbasis daalt naar verwachting gedurende de projectieperiode terwijl de uitvoerprijzen van concurrenten van het eurogebied normaliseren. De aan de consumptieprijsindex (CPI) gemeten wereldwijde totale inflatie komt dit jaar naar verwachting uit op 5,0% en daalt daarna geleidelijk tot 2,9% in 2026. De projecties voor de wereldwijde inflatie zijn licht naar boven bijgesteld vergeleken met die van september 2023, voornamelijk doordat de inflatievooruitzichten voor Turkije opwaarts zijn bijgesteld. De uitvoerprijzen van concurrenten van het eurogebied (in nationale valuta’s) zijn in het tweede kwartaal van 2023 naar schatting gedaald tot onder hun gemiddelde groei op lange termijn, doordat de grondstoffenprijzen verder daalden en de binnenlandse en buitenlandse druk op de productieketen afnam. Ze zullen waarschijnlijk weer gaan stijgen als de neerwaartse prijsdruk van de dalende grondstoffenprijzen afneemt. Ze zijn voor 2023 naar beneden en voor 2024-2025 naar boven bijgesteld ten opzichte van de projecties van september 2023.

De vooruitzichten voor de handel van het eurogebied blijven gematigd, omdat het concurrentievermogen wordt belemmerend door de hoge energieprijzen en de vertraagde doorwerking van de effectieve appreciatie van de euro in het afgelopen jaar. De reële uitvoer van het eurogebied viel in het tweede kwartaal erg tegen en is naar schatting in het derde kwartaal van 2023 verder gedaald, ondanks het herstel van de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied. De vooruitzichten voor het marktaandeel in de uitvoer wordt nu aanzienlijk lager ingeschat dan in de projecties van september 2023. De groei van de uitvoer zal zich vanaf het vierde kwartaal van 2023 herstellen. Het vermogen om met de uitvoer op prijs te concurreren blijft echter onder druk staan als gevolg van de effectieve waardestijging van de euro sinds de tweede helft van 2022 en de hoge energieprijzen waarmee bedrijven in het eurogebied worden geconfronteerd. Enquêtes wijzen op een daling van de nieuwe uitvoerorders in zowel de dienstensector als de verwerkende industrie, terwijl de orderachterstanden tot een historische dieptepunt zijn gedaald. Als gevolg daarvan blijft de uitvoer van het eurogebied naar verwachting gematigd, globaal in overeenstemming met de buitenlandse vraag gedurende de projectieperiode en met de dynamiek van na de pandemie, die erop wijst dat de elasticiteit van de uitvoer ten opzichte van de buitenlandse vraag is afgenomen. Ook de invoer in het eurogebied lijkt minder vraaggevoelig te zijn geworden. Na een geraamde krimp in het derde kwartaal van 2023 zou de invoer tijdens de projectieperiode een gematigder groei ten opzichte van de vraag moeten laten zien dan in het verleden. De lagere handelselasticiteit zou verschillende oorzaken kunnen hebben: voor de invoer bijvoorbeeld een verschuiving van de binnenlandse vraag naar minder handelsintensieve componenten, zoals diensten; voor de uitvoer druk op het concurrentievermogen van ondernemingen in het eurogebied. Al met al wordt verwacht dat het uitvoersaldo in 2024 een negatieve bijdrage zal leveren aan de bbp-groei, dat die bijdrage in 2025 grotendeels neutraal zal zijn en in 2026 een bescheiden plusje zal vertonen (Grafiek 2). Het overschot op de lopende rekening van het eurogebied stabiliseert zich naar verwachting op ongeveer 1% bbp, ruim onder het niveau van voor de pandemie.

Grafiek 2

Reëel bbp van het eurogebied – uitgesplitst naar belangrijkste uitgavencomponenten

(mutaties in procenten per jaar, bijdrage in procentpunten)

Toelichting: De gegevens zijn gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen. Historische cijfers kunnen afwijken van die in de meest recente Eurostat-publicaties wanneer er na de afsluitingsdatum van de projecties nog gegevens gepubliceerd zijn. De verticale lijn geeft het begin van de projectieperiode aan.

De arbeidsmarkt blijft naar verwachting veerkrachtig maar koelt enigszins af, waarbij de werkgelegenheid gematigder groeit (ten opzichte van het bbp) dan in 2023. De totale werkgelegenheid blijft groeien, zij het minder sterk: van 2,3% in 2022 tot 1,4% in 2023, om zich vervolgens te stabiliseren op 0,4% in de periode 2024-2026 (Grafiek 3). Ten opzichte van de projecties van september 2023 is de werkgelegenheidsgroei voor de gehele projectieperiode (cumulatief) met 0,6 procentpunt naar boven bijgesteld, wat een neerwaartse bijstelling van de groei van de arbeidsproductiviteit inhoudt. Dit patroon past bij de aanname dat bedrijven in het huidige klimaat van zwakke economische groei arbeid aanhouden (‘labour hoarding’). Daaraan komt een einde als de economie in de laatste jaren van de projectieperiode weer aantrekt. Over het geheel genomen is de verwachting dat de groei van de arbeidsproductiviteit gedurende de projectieperiode aantrekt, maar dat de productiviteit aanzienlijk onder de lineaire langetermijntrend blijft. Op korte termijn vertoont het werkloosheidspercentage een lichte stijging tot 6,6% in 2024, in de rest van de projectieperiode daalt het percentage dan tot gemiddeld 6,5% in 2025 en 6,4% in 2026. Hoewel in strijd met de lichte stijging die in de projecties van september 2023 werd voorzien blijft de algemene beoordeling van een krappe arbeidsmarkt geldig.

Grafiek 3

De arbeidsmarkt in het eurogebied

(in % van de beroepsbevolking (linkerschaal), mutaties in procenten per jaar (rechterschaal))

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de projectieperiode aan.

Kader 3
Scenarioanalyse van een mogelijke verdere escalatie van het conflict in het Midden-Oosten

In deze scenarioanalyse worden staartrisico’s voor de basisprojecties van december 2023 verkend die voortvloeien uit een mogelijke verdere escalatie van het conflict in het Midden-Oosten. In de basisprojectie van december 2023 wordt ervan uitgegaan dat het huidige conflict geografisch beperkt blijft en daardoor geen andere significante economische effecten op de economie van het eurogebied zal hebben dan de reeds waargenomen effecten. De mondiale financiële markten reageerden gematigd op het uitbreken van het conflict: de olieprijzen en de economische onzekerheid vertoonden aanvankelijk een bescheiden toename, in overeenstemming met de beperkte financiële en handelsrelaties tussen het eurogebied en de betroffen gebieden. In het scenario in dit Kader wordt uitgegaan van een ernstige en langdurige escalatie van het conflict en een gedeeltelijke sluiting van de Straat van Hormuz, wat ernstiger repercussies zou hebben voor de wereldeconomie en het eurogebied dan in het basisscenario van december 2023. Het zou verstoringen van de economische bedrijvigheid met zich meebrengen, met name in landen die rechtstreeks bij het conflict betrokken zijn, alsook hogere prijzen van energiegrondstoffen, een toename van de bredere economische onzekerheid en verstoringen van de financiële markten (Grafiek A). Zo’n scenario wordt als een staartrisicoscenario gezien en vanwege de grote onzekerheid over de ontwikkeling van het conflict dienen de schattingen met grote voorzichtigheid te worden behandeld.

Grafiek 3

Scenarioanalyse van een mogelijke escalatie van het conflict in het Midden-Oosten

a) Synthetische energieprijsindex

b) Volatiliteitsindex Amerikaanse effectenbeurs (VIX)

c) Groei buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied

(USD/MWh)

(index)

(afwijking ten opzichte van het basisscenario in procentpunten)

Toelichting: De synthetische energieprijsindex wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de olie- en gasprijzen. Het scenario voor de olieprijzen is gebaseerd op de elasticiteit van de olieprijs ten aanzien van schokken in het olieaanbod, zoals geraamd in Caldara, D., Cavallo, M. and Iacoviello, M., “Oil price elasticities and oil price fluctuations”, Journal of Monetary Economics, jrg. 103, 2019; het scenario voor de gasprijzen is gebaseerd op de elasticiteit van de gasprijs ten aanzien van schokken in het gasaanbod, zoals geraamd in Albrizio, S., Bluedorn, J., Koch, C., Pescatori, A. and Stuermer, M., ‘Sectoral Shocks and the Role of Market Integration: The Case of Natural Gas’, AEA Papers and proceedings, American Economic Association, jrg. 113, pp. 43-46, mei 2023. De volatiliteitsindex is gebaseerd op de VIX van de Chicago Board Options Exchange. Het effect op de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied wordt berekend aan de hand van het Global Model van de ECB en heeft betrekking op energieprijzen, onzekerheid en handelseffecten.

Een hypothetische escalatie van het conflict zou tot forse stijgingen van de olie- en gasprijzen kunnen leiden, met name bij een gedeeltelijke blokkade van de Straat van Hormuz. In het scenario wordt ervan uitgegaan dat ongeveer een derde van de olie- en gastransporten via de Straat van Hormuz wordt verstoord, wat bijdraagt tot een verkrapping op de mondiale energiemarkten. Daardoor zouden de olieprijzen in het tweede kwartaal van 2024 stijgen tot bijna $ 130 per vat en zouden de gasprijzen stijgen tot € 83 per MWh (respectievelijk 57% en 74% boven de aannames in de basisprojecties). Al met al wordt aangenomen dat een synthetische energieprijsindex (die olie- en gasprijzen combineert) in het tweede kwartaal van 2024 64% boven het basisscenario uitkomt en in 2026 36% boven het basisscenario blijft (Grafiek A, paneel a). Dit scenario is extreem omdat het de energieprijzen zou opdrijven tot boven het 75e percentiel van de van opties afgeleide verdeling voor energiefutures (zie ook Kader 4). De Straat van Hormuz is nog nooit echt geblokkeerd geweest, en ook de veronderstelde schok in het olie- en gasaanbod is hardnekkiger dan historische aanbodschokken, omdat het evenwicht op de energiemarkten zich doorgaans vrij snel herstelt.

In het escalatiescenario zouden de economische vooruitzichten waarschijnlijk ook met meer onzekerheid omgeven zijn, met als gevolg een daling van de particuliere consumptie, investeringen en handel en aanzienlijke prijsaanpassingen van financiële-marktinstrumenten. In het escalatiescenario wordt ervan uitgegaan dat de VIX-volatiliteitsindex, een maatstaf voor mondiale onzekerheid, begin 2024 met ongeveer 14 punten toeneemt (Grafiek A, paneel b), wat vergelijkbaar is met de ontwikkelingen na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne en bij eerdere geopolitieke gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Daarna zou de index dan geleidelijk terugkeren naar het niveau van vóór het conflict, in overeenstemming met het historische patroon. Grote volatiliteit op de financiële markten zou gepaard gaan met een forse verslechtering van het vertrouwen van bedrijven, consumenten en de financiële markten.

De daaruit voortvloeiende impact op de mondiale economische bedrijvigheid en de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied zou aanzienlijk zijn. Zelfs als wordt uitgegaan van een sterke daling van de binnenlandse bedrijvigheid in Israël, Palestina, Libanon, Syrië en Iran zouden de directe gevolgen voor het mondiale bbp en de buitenlandse vraag in het eurogebied beperkt blijven vanwege de geringe handelsgewichten van de regio. De hogere olie- en gasprijzen waar in het scenario van wordt uitgegaan zouden echter de mondiale prijsdruk doen toenemen en het mondiale bbp drukken, waardoor de vraag naar uitvoer uit het eurogebied verder zou afnemen, zij het met enige vertraging. Een toename van de mondiale onzekerheid zou ook een drukkend effect hebben op de mondiale economische bedrijvigheid. In totaal zou de groei van de buitenlandse vraag in het eurogebied in 2024 met 1,2 procentpunt dalen ten opzichte van het basisscenario van december 2023 (Grafiek A, paneel c).

De economische groei in het eurogebied zou afzwakken door hogere energieprijzen, onzekerheidseffecten en internationale overloopeffecten, terwijl de consumptieprijsinflatie zou stijgen, vooral als gevolg van hogere energieprijzen (Grafiek B). Net als voor de wereldeconomie geldt voor het eurogebied dat de hogere olie- en gasprijzen en de toegenomen onzekerheid een directe rem op de economische bedrijvigheid zouden vormen, omdat huishoudens en bedrijven door de schok hun reële consumptie en investeringen zouden beperken. Bovendien zouden internationale overloopeffecten een negatief effect hebben op de buitenlandse vraag naar goederen en diensten uit het eurogebied, waardoor de totale vraag verder zou afnemen. Per saldo wordt voor het eurogebied een reële bbp-groei geraamd die in 2024 0,7 procentpunt lager ligt dan in het basisscenario van december 2023, en in 2025 0,3 procentpunt. De verwachting is dat de groei in 2026 weer opleeft doordat de onzekerheidseffecten dan geleidelijk wegebben. De HICP-inflatie in het eurogebied zou in 2024 met 0,9 procentpunt stijgen en in 2025 met 0,4 procentpunt, voornamelijk als gevolg van de hogere mondiale energieprijzen.

Grafiek B

Effecten van het scenario op de reële bbp-groei en de HICP-inflatie in het eurogebied

(afwijking van het basisscenario in procentpunten)

Reële bbp-groei

HICP-inflatie

Bronnen: simulaties met behulp van ECB-BASE en berekeningen van medewerkers van de ECB.
Toelichting: De simulaties zijn uitgevoerd als prognose, waarbij verwachtingen zijn geformuleerd op basis van het verleden en van exogeen monetair en begrotingsbeleid. Het effect op de EUR-USD-wisselkoers en op de nominale effectieve wisselkoers van de euro zijn in de wisselkoers verwerkt. Het totale effect op de economische groei en inflatie in het eurogebied heeft betrekking op energie, onzekerheid en handelseffecten. De impact van de onzekerheidsschokken wordt buiten het model om geraamd op de wijze die is beschreven in het kader “Het effect van de Russische inval in Oekraïne op de bedrijvigheid in het eurogebied via het onzekerheidskanaal”, Economisch Bulletin, nummer 4, ECB, 2022.

3 Vooruitzichten voor de overheidsfinanciën

De begrotingskoers wordt naar verwachting gedurende de projectieperiode aangescherpt, met name in 2024 (Tabel 3). De begrotingssteun in het eurogebied is nog altijd vooral accommoderend. Dat hangt samen met maatregelen uit het verleden, met name die in verband met de coronapandemie in 2020 en de steunmaatregelen voor energie vanaf 2022. De gedeeltelijke intrekking van deze steun leidt echter tot een krappere begrotingskoers (gedefinieerd als de verandering in het conjunctuurgezuiverde primaire saldo[7]) tijdens de projectieperiode en met name in 2024, wanneer een groot deel van de energie- en inflatiecompensatiesteun afloopt. In 2025 en 2026 wordt de begrotingskoers licht aangescherpt doordat de resterende steunmaatregelen worden afgebouwd en de indirecte belastingen verhoogd. Vergeleken met de projecties van september 2023 wordt op het niveau van het eurogebied in 2023 en 2025 iets meer verkrapping verwacht, maar voor 2024 juist iets minder. Een opwaartse herziening van de begrotingslast van bestaande energiemaatregelen verklaart ongeveer de helft van de herziening van de begrotingskoers voor 2024. Met name lagere energiebelastingen voor elektriciteitsbedrijven in Frankrijk en nieuwe maatregelen in Spanje doen het eerder dan verwachte einde aan de prijsplafonds voor elektriciteit en gas in Duitsland teniet (deze vroegtijdige beëindiging vloeit voort uit het recente arrest van het Duitse Federale Constitutionele Hof over het gebruik van noodkredieten). De herzieningen van de totale discretionaire maatregelen zijn niet alleen het gevolg van veranderingen in de energieprijsmaatregelen maar ook van iets hogere overdrachten en overheidsconsumptie. Deze twee factoren vloeien deels voort uit de groei van lonen en pensioenen die, expliciet of impliciet, met enige vertraging worden geïndexeerd.

Tabel 3

Begrotingsvooruitzichten voor het eurogebied

(percentage van het bbp)

December 2023

September 2023

2022

2023

2024

2025

2026

2022

2023

2024

2025

Begrotingskoers (gecorrigeerd voor NGEU-subsidies) 1)

0,5

0,3

0,7

0,1

0,1

0,7

0,1

0,8

0,0

Begrotingssaldo overheid (als percentage van het bbp)

-3,6

-3,1

-2,8

-2,7

-2,6

-3,6

-3,2

-2,8

-2,9

Structureel begrotingssaldo (als percentage van het bbp)2)

-3,6

-3,2

-2,7

-2,6

-2,7

-3,2

-3,0

-2,4

-2,5

Bruto-overheidsschuld (als percentage van het bbp)

90,9

88,7

88,3

88,1

88,1

91,4

89,0

88,6

88,5

Toelichting: De gegevens kunnen worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.
1) De koers van het begrotingsbeleid wordt afgemeten aan de mutatie in het voor conjunctuurinvloeden gecorrigeerde primaire saldo na aftrek van overheidssteun aan de financiële sector. De cijfers aan de inkomstenkant zijn tevens gecorrigeerd voor de verwachte subsidies in het kader van het Next Generation EU (NGEU)-programma. Een negatief cijfer impliceert een versoepeling van de begrotingskoers.
2) Berekend als het overheidssaldo onder aftrek van voorbijgaande conjunctuureffecten en maatregelen die volgens de definitie van het Europees Stelsel van centrale banken als tijdelijk worden beschouwd.

De begrotingsvooruitzichten voor het eurogebied zullen tijdens de projectieperiode verbeteren. Het begrotingstekort zal naar verwachting in 2024 dalen tot 2,8% bbp en gedurende de rest van de projectieperiode onder de referentiewaarde van 3% blijven. In 2026 ligt het geraamde begrotingstekort 1,0 procentpunt lager dan in 2022. Dat komt vooral doordat het voor de conjunctuur gecorrigeerde primaire tekort in 2023-2026 daalt, waarmee een stijging van de rentebetalingen wordt gecompenseerd. De stijging van de rentebetalingen zal echter gematigd zijn in vergelijking met de stijging van de marktrente. Die laatste werkt slechts geleidelijk door als gevolg van de relatief lange resterende looptijd van overheidsschuld in het eurogebied. Het begrotingssaldo van het eurogebied voor 2024 is ongewijzigd ten opzichte van de projecties van september, want de opwaartse bijstellingen voor enkele landen worden geneutraliseerd door hogere voorziene tekorten voor de meeste andere landen. Verwacht wordt dat de schuldquote in het eurogebied blijft dalen, tot 88,1% in 2026, onder invloed van negatieve rente/groei-ecarts die de primaire tekorten en de verwachte tekort-schuldaanpassingen ruimschoots compenseren. De schuldquote is neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de projecties van september 2023 als gevolg van opwaartse bijstellingen van het bbp vanaf 2021 voor verschillende landen.

4 Prijzen en kosten

Volgens de projecties daalt de HICP-inflatie van gemiddeld 5,4% in 2023 naar 2,7% in 2024, 2,1% in 2025 en vervolgens 1,9% in 2026 (Grafiek 4). Na de sterke afname van de HICP-inflatie tot 2,4% in november wordt op zeer korte termijn een tijdelijke opleving verwacht, die voornamelijk verband houdt met opwaartse basiseffecten in de energiecomponent en het terugdraaien van een aantal budgettaire steunmaatregelen (Grafiek 5). Als gevolg daarvan zou de energie-inflatie in 2024 moeten stijgen en de verdere daling van de voedselinflatie en de HICP-inflatie ongerekend energie en voedingsmiddelen (HICP inflation excluding energy and food – HICPX) ten dele compenseren. Dit betekent dat de totale inflatie in de loop van 2024 slechts geleidelijk afneemt. Vanaf eind 2024 zullen alle belangrijke inflatiecomponenten naar verwachting verder dalen en bijdragen aan het bereiken van de doelstelling van de ECB voor de totale HICP-inflatie in de tweede helft van 2025 (Grafiek 6).

Grafiek 4

HICP-inflatie in het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan. De marges rond de centrale projecties voor de HICP-inflatie zijn gebaseerd op historische projectiefouten, na correctie voor uitschieters. De bandbreedtes, van donker naar licht, geven met een waarschijnlijkheid van 30%, 60% en 90% weer dat de uitkomst voor de HICP-inflatie binnen de aangegeven intervallen ligt. Zie Kader 6 van de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2023 voor meer informatie.

Grafiek 5

Cumulatieve impact van basiseffecten van de energiecomponent op de totale HICP-inflatie vanaf november 2023

(in procentpunten)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: Met basiseffecten bedoelen we het effect van veranderingen in de inflatie op jaarbasis als gevolg van uitzonderlijke prijsbewegingen twaalf maanden geleden ten opzichte van een gemiddelde maand-op-maandontwikkeling op lange termijn. De cumulatieve impact van basiseffecten wordt weergegeven ten opzichte van een specifieke referentiemaand. Basiseffecten in de energiecomponent zouden bijvoorbeeld zorgen voor een stijging van de totale HICP-inflatie met 1,6 procentpunt in juni 2024 ten opzichte van de inflatie in november 2023. Hoewel de cumulatieve basiseffecten in deze grafiek positief zijn, wordt voorzien dat de HICP-inflatie in de loop van 2024 afneemt (zie Grafiek 4), aangezien de daling van de voedselinflatie en van de HICPX op jaarbasis de opwaartse beweging van de HICP-energie-inflatie als gevolg van het basiseffect ruimschoots compenseert.

De energie-inflatie zal naar verwachting tijdelijk sterk stijgen, in de tweede helft van 2024 weer dalen en in 2025 en 2026 rond nul liggen. De stijging van de energie-inflatie op jaarbasis op korte termijn heeft voornamelijk te maken met een opwaarts basiseffect voor december 2023 (Grafiek 5) en het terugdraaien van de begrotingsmaatregelen ter compensatie van de energie-inflatie in 2024 (met een bijzonder sterk effect op de gas- en elektriciteitsprijzen). De veranderingen in deze maatstaven vanaf december 2023 verhogen de totale HICP-inflatie in 2024 naar schatting met ongeveer 0,4 procentpunt. De opwaartse impact van basiseffecten en het aflopen van overheidsmaatregelen zal de recente dalingen van de prijzen van energiegrondstoffen (prijzen voor olie, gas en elektriciteit) en van de CO2-emissieprijzen waarschijnlijk ruimschoots compenseren. Zodra dit effect wegebt, wordt de licht neerwaartse tendens van de futuresprijzen van energiegrondstoffen gezien als de belangrijkste factor achter een lichte daling van de HICP-energie-inflatie tegen het einde van de projectieperiode.

De voedselinflatie daalt naar verwachting sterk in de loop van 2024, als gevolg van de afnemende prijsdruk in het productieproces, en loopt daarna geleidelijker terug. De recente aanzienlijke daling van de voedselinflatie zet volgens de verwachtingen door, van een nog altijd hoog niveau van 6,9 % in november 2023 tot 2,6 % in het laatste kwartaal van 2024. Dit is het gevolg van een aanzienlijke afname van de druk op het productieproces als gevolg van prijsdalingen voor voedsel en energiegrondstoffen. Verwacht wordt dat de voedselinflatie daarna geleidelijk vertraagt tot 2,3 % in 2026, wat nog steeds iets hoger is dan het langetermijngemiddelde van 2,1 % van vóór corona, aangezien de aanhoudend hoge druk op de arbeidskosten een snellere afname in de weg staat.

Grafiek 6

HICP-inflatie in het eurogebied – opsplitsing naar belangrijkste componenten

(mutaties in procenten per jaar; in procentpunten)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan.

De HICPX-inflatie loopt gedurende de projectieperiode naar verwachting geleidelijk terug (Grafiek 7). Verwacht wordt dat de HICPX-inflatie daalt van 3,6% in november 2023 tot 2,7% in het vierde kwartaal van 2024 en vervolgens verder tot gemiddeld 2,3% en 2,1% in 2025 en 2026. Op korte termijn heeft de afnemende prijsdruk in het productieproces naar verwachting een sterk neerwaarts effect, terwijl de hogere arbeidskostendruk naar verwachting de HICPX-inflatie ondersteunt. Het verloop van de HICPX-inflatie gedurende de gehele projectieperiode weerspiegelt de wegebbende effecten van eerdere druk op het productieproces en knelpunten aan de aanbodzijde, de normalisering van de vraag na de heropeningseffecten in verband met de pandemie en de verkrapping van het monetair beleid door de ECB. Een snellere daling van de HICPX-inflatie tijdens de projectieperiode wordt belemmerd door de afnemende, maar nog steeds hoge opwaartse druk van de arbeidskosten, die slechts ten dele wordt opgevangen door de winst per eenheid product.

Grafiek 7

HICP-inflatie in het eurogebied met uitzondering van energie en voedingsmiddelen

(mutaties in procenten per jaar)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan. De marges rond de centrale projecties voor de HICPX-inflatie zijn gebaseerd op historische projectiefouten, na correctie voor uitschieters. De bandbreedtes, van donker naar licht, geven met een waarschijnlijkheid van 30%, 60% en 90% weer dat de uitkomst voor de HICPX-inflatie binnen de aangegeven intervallen ligt. Zie Kader 6 van de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2023 voor meer informatie.

Vergeleken met de projecties van september 2023 zijn de vooruitzichten voor de HICP-inflatie naar beneden bijgesteld met 0,2 procentpunt voor 2023 en met 0,5 procentpunt voor 2024. Voor 2025 blijven ze onveranderd. De neerwaartse bijstelling voor 2024 houdt vooral verband met verrassende recente gegevens voor de energie- en HICPX-componenten, in combinatie met lagere futuresprijzen van energiegrondstoffen. In de loop van 2024 zetten de hogere binnenlandse kostendruk (die tot uiting komt in een opwaarts bijgestelde groei van de arbeidskosten per eenheid product) en de veronderstelde depreciatie van de euro naar verwachting geleidelijk door en krijgen ze uiteindelijk de bovenhand, wat leidt tot een lichte opwaartse herziening van de HICPX-inflatie voor 2025. De totale inflatie blijft echter ongewijzigd voor 2025, aangezien de opwaartse herziening van de HICPX-inflatie naar verwachting wordt gecompenseerd door neerwaartse bijstellingen van de energie-inflatie, als gevolg van de iets steilere neerwaartse curves van de olie- en gasprijzen.

Tabel 4

Prijzen- en kostenontwikkelingen voor het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar)

December 2023

September 2023

2022

2023

2024

2025

2026

2022

2023

2024

2025

HICP

8,4

5,4

2,7

2,1

1,9

8,4

5,6

3,2

2,1

HICP-energie-inflatie

37,0

-1,9

1,2

0,3

-0,1

37,0

-1,3

5,6

1,4

HICP-voedingsmiddelen

9,0

10,9

3,2

2,5

2,3

9,0

10,9

3,1

2,3

HICP exclusief energie

5,1

6,3

2,8

2,4

2,1

5,1

6,4

2,9

2,2

HICP exclusief energie en voedingsmiddelen

3,9

5,0

2,7

2,3

2,1

3,9

5,1

2,9

2,2

HICP-inflatie exclusief energie, voedsel en wijzigingen van de indirecte belastingen1)

3,9

5,0

2,7

2,3

2,1

3,9

5,1

2,9

2,2

Bbp-deflator

4,6

5,6

2,9

2,5

1,9

4,6

5,7

3,1

2,5

Invoerdeflator

17,4

-2,9

1,0

2,3

2,0

17,4

-2,2

1,6

1,7

Arbeidskosten per eenheid product

3,3

6,1

4,1

2,6

2,0

3,2

5,8

3,5

2,4

Loonsom per werknemer

4,4

5,3

4,6

3,8

3,3

4,3

5,3

4,3

3,8

Arbeidsproductiviteit2)

1,1

-0,8

0,4

1,1

1,2

1,1

-0,5

0,8

1,3

Toelichting: De bbp- en de invoerdeflator, de arbeidskosten per eenheid product, de loonsom per werknemer en de arbeidsproductiviteit zijn gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen. Historische cijfers kunnen afwijken van die in de meest recente Eurostat-publicaties wanneer er na de afsluitingsdatum van de projecties nog gegevens gepubliceerd zijn. De gegevens kunnen, ook op kwartaalbasis, worden gedownload uit de database met macro-economische projecties op de website van de ECB.
1) De subindex is gebaseerd op ramingen van de werkelijke effecten van indirecte belastingen en kan afwijken van de cijfers van Eurostat, dat ervan uitgaat dat de effecten van indirecte belastingen volledig en onmiddellijk in de HICP doorwerken.
2) Gemeten als het reëel bbp per werknemer.

De groei van de nominale lonen blijft naar verwachting krachtig, onder invloed van de nog steeds krappe arbeidsmarkten, maar neemt in de loop der tijd geleidelijk af, naarmate de druk als gevolg van inflatiecompensatie en stijgingen van de minimumlonen vermindert. De groei van de loonsom per werknemer daalt naar verwachting van 5,3% in 2023 naar 3,3% in 2026. Vergeleken met de projecties van september is het groeitempo voor 2024 naar boven bijgesteld, maar voor 2025 ongewijzigd gebleven. De opwaartse bijstelling voor 2024 heeft te maken met de krappere arbeidsmarkt en de verwachte sterkere stijging van de contractlonen op korte termijn. De sterkere loongroei betekent ook dat het verlies aan koopkracht dat sinds de sterke stijging van de inflatie is ontstaan naar verwachting eind 2024 zal zijn weggewerkt, wat iets eerder is dan in de projecties van september werd voorzien. De verwachting is dat de groei van de arbeidskosten per eenheid product een piek heeft bereikt en aanzienlijk zal dalen, deels dankzij de verwachte stijging van de productiviteitsgroei (Grafiek 8), die niettemin onder het historisch trendmatige niveau blijft.

Grafiek 8

Uitsplitsing van de arbeidskosten per eenheid product in het eurogebied

(jaar-op-jaar mutaties in %; in procentpunten)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan.

De binnenlandse prijsdruk, zoals afgemeten aan de groei van de bbp-deflator, neemt volgens de projectie geleidelijk af ten opzichte van het huidige historisch hoge niveau, aangezien eerst de stijging van de winst en vervolgens de toename van de arbeidskosten per eenheid product teruglopen (Grafiek 9). De groei van de bbp-deflator op jaarbasis bereikte in de eerste helft van 2023 een hoogtepunt van 6,1 % en neemt naar verwachting snel af tot 2,6 % eind 2024, om daarna geleidelijker te dalen tot gemiddeld 1,9 % in 2026. Ook de stijging van de winst per eenheid product bereikte begin 2023 een piek en wordt in 2024 naar verwachting negatief. Een dergelijk verloop impliceert dat de relatief sterke groei van de arbeidskosten vanaf de tweede helft van 2023 deels wordt opgevangen door de winsten.[8] Naarmate de groei van de arbeidskosten per eenheid product afneemt, zal de stijging van de winst per eenheid product vanaf 2025 aantrekken, ondersteund door betere groeivooruitzichten en herstel van de productiviteitsgroei.

Grafiek 9

Bbp-deflator van het eurogebied – uitsplitsing aan de inkomenszijde

(mutaties in procenten per jaar; in procentpunten)

Toelichting: De verticale lijn geeft het begin van de huidige projectieperiode aan.

Het twaalfmaands groeitempo van de invoerprijzen, dat fors was gestegen in 2022, werd in 2023 negatief, maar zal naar verwachting opleven naarmate de basiseffecten van de grondstoffenprijzen wegebben, alvorens later in de projectieperiode te normaliseren. De groei van de invoerdeflator is naar verwachting sterk teruggelopen, van 17,4 % in 2022 tot -2,9 % in 2023. Deze groei wordt vervolgens positief en komt uit op 1,0 % in 2024 en 2,3 % in 2025, alvorens te matigen tot 2,0 % in 2026, grotendeels in overeenstemming met het verwachte beloop van de uitvoerprijzen van concurrenten van het eurogebied (Kader 2).

Kader 4
Gevoeligheidsanalyse: alternatieve ontwikkelingen van de energie- en voedselprijzen

Gelet op de aanzienlijke onzekerheid over het toekomstige prijsbeloop van energiegrondstoffen, worden in deze analyse de gevolgen van de aanname van alternatieve ontwikkelingen voor de prijzen van olie- en gasgrondstoffen beoordeeld. De projecties door medewerkers steunen op de in Kader 1 beschreven technische aannames. De alternatieve neerwaartse en opwaartse ontwikkelingen in deze analyse zijn gebaseerd op het 25e en 75e percentiel van de van opties afgeleide neutrale waarschijnlijkheden voor zowel de olie- als de gasprijzen op 23 november 2023 (de afsluitingsdatum voor de technische aannames). Zowel de olie- als de gasprijsverdeling wijst op opwaartse risico’s voor de technische aannames in de projecties van december 2023, aangezien de basisprojecties dichter bij het 25e percentiel liggen dan bij het 75e percentiel. Deze risico’s zijn zeer uitgesproken in het geval van de futuresprijzen voor gas. Daarnaast worden voor zowel olie als gas constante prijzen verondersteld. In ieder geval wordt een synthetische energieprijsindex (een gewogen gemiddelde van het beloop van de olie- en gasprijzen) berekend. De effecten van de alternatieve ontwikkelingen worden beoordeeld aan de hand van een reeks macro-economische modellen van de ECB en het Eurosysteem die in de projecties worden gebruikt. Het gemiddelde effect op de groei van het reële bbp en de HICP-inflatie in deze modellen wordt weergegeven in Tabel A.

Tabel A

Impact van alternatieve ontwikkelingen van de energieprijzen

Alternatief 1: 25e percentiel

Alternatief 2: 75e percentiel

Alternatief 3: constante prijzen

2024

2025

2026

2024

2025

2026

2024

2025

2026

(afwijking van het basisscenario, in procenten)

Olieprijs

-16,5

-26,6

-30,4

13,2

21,7

28,7

7,1

12,1

16,6

Gasprijs

-20,5

-31,2

-33,3

25,3

44,7

56,0

-8,1

-1,4

18,1

Synthetische energieprijsindex

-17,7

-25,8

-27,5

22,6

34,4

42,5

0,7

6,5

17,1

(afwijkingen t.o.v. groeicijfers basisscenario, in procentpunten)

Groei reëel bbp

0,1

0,2

0,1

-0,1

-0,2

-0,1

0,0

0,0

0,0

HICP-inflatie

-0,7

-0,7

-0,4

0,8

0,9

0,7

0,1

0,2

0,4

Toelichting: In deze gevoeligheidsanalyse wordt gebruikgemaakt van een synthetische energieprijsindex, waarbij de termijnprijzen van olie en gas worden gecombineerd. Het 25e en het 75e percentiel hebben betrekking op de van opties afgeleide neutrale waarschijnlijkheden voor de olie- en gasprijzen op 23 november 2023. De constante olie- en gasprijzen zijn per dezelfde datum. De macro-economische effecten worden gerapporteerd als gemiddelden van een aantal macro-economische modellen van medewerkers van de ECB en het Eurosysteem.

Een soortgelijke gevoeligheidsanalyse wordt uitgevoerd met alternatieve ontwikkelingen van de internationale voedselprijzen, die enigszins opwaarts gericht zijn. In deze analyse wordt ervan uitgegaan dat de internationale prijzen van voedingsgrondstoffen voor tarwe en maïs in het eerste kwartaal van 2024 de 10e en 90e percentielen van de van opties afgeleide prijzen op 23 november 2023 volgen. De verdelingen vertonen een licht opwaartse curve, wellicht als gevolg van een combinatie van klimaatrisico’s en het verschijnsel El Niño, dat de frequentie van extreme weersomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering in het algemeen kan versterken, alsook de aanhoudende onzekerheid over de mondiale graanbevoorrading door de oorlog in Oekraïne. De effecten van de alternatieve ontwikkelingen op de inflatieprojecties van het eurogebied worden beoordeeld aan de hand van elasticiteiten van de in de projecties gebruikte macro-economische modellen van het Eurosysteem en worden in Tabel B weergegeven. De effecten van deze alternatieve ontwikkelingen van de voedselprijzen op de groei van het reële bbp in het eurogebied zouden verwaarloosbaar zijn.

Tabel B

Impact van alternatieve ontwikkelingen van de voedselprijzen

(afwijkingen t.o.v. groeicijfers basisscenario, in procentpunten)

Alternatief 1: 10e percentiel

Alternatief 2: 90e percentiel

2024

2025

2026

2024

2025

2026

Internationale tarweprijs

-14,2

-9,1

0,4

24,3

4,9

0,1

Internationale maïsprijs

-14,6

-7,7

-0,6

22,8

11,5

4,5

HICP-inflatie

-0,1

-0,1

-0,1

0,1

0,2

0,1

Toelichting: In deze gevoeligheidsanalyse hebben het 10e en het 90e percentiel betrekking op de van opties afgeleide neutrale waarschijnlijkheden voor de prijzen van tarwe en maïs op 23 november 2023. De ontwikkelingen op basis van de van opties afgeleide waarschijnlijkheden worden omgezet in een impact op de agrarische producentenprijzen in het eurogebied. De macro-economische effecten worden berekend aan de hand van elasticiteiten van de in de projecties gebruikte macro-economische modellen van het Eurosysteem.

Kader 5
Vergelijking met prognoses door andere instellingen en de private sector

De door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde projecties van december 2023 liggen grotendeels binnen de bandbreedte van de andere prognoses. De groeiprojectie van medewerkers van het Eurosysteem voor 2024 ligt boven de meest recente door Consensus Economics gepubliceerde enquête over de prognoses van de private sector, maar onder de prognoses van andere internationale instellingen. De cijfers van het Eurosysteem liggen in het midden van een smallere bandbreedte voor 2025, terwijl die voor 2026 zich onderaan de bandbreedte bevinden van de weinige prognoses die voor dat jaar beschikbaar zijn. De projectie van medewerkers van het Eurosysteem voor de HICP-inflatie van 2024 ligt in het onderste deel van de bandbreedte, boven de prognose van Consensus Economics van december, en onder die van de internationale instellingen. Voor 2025 zit ze midden in de bandbreedte, voor 2026 iets onder de andere beschikbare prognoses voor dat jaar.

Tabel

Vergelijking van recente prognoses voor de groei van het reële bbp en de HICP-inflatie voor het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar)

Publicatiedatum

Groei reëel bbp

HICP-inflatie

2024

2025

2026

2024

2025

2026

Projecties Eurosysteem-medewerkers

December 2023

0,8

1,5

1,5

2,7

2,1

1,9

Consensus Economics

December 2023

0,5

1,4

1,5

2,4

1,9

2,0

OESO

November 2023

0,9

1,5

-

2,9

2,3

-

Europese Commissie

November 2023

1,2

1,6

-

3,2

2,2

-

Survey of Professional Forecasters

Oktober 2023

0,9

1,5

-

2,7

2,1

-

IMF

Oktober 2023

1,2

1,8

1,7

3,3

2,2

2,0

Bronnen: Consensus Economics Forecasts, 7 december 2023 (de gegevens voor 2025 en 2026 zijn ontleend aan de enquête van oktober 2023); OESO, November 2023 Economic Outlook 114, 29 november 2023; najaarsprognose van de Europese Commissie 2023, 15 november 2023; Survey of Professional Forecasters van de ECB, 27 oktober 2023, IMF World Economic Outlook, 10 oktober 2023.
Toelichting: Deze prognoses zijn niet direct met elkaar of met de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties vergelijkbaar, aangezien ze op verschillende tijdstippen zijn opgesteld. Daarnaast wordt in deze projecties gebruikgemaakt van andere methoden om aannames af te leiden over de budgettaire, financiële en externe variabelen, waaronder de prijzen voor olie, gas en andere grondstoffen. In de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties worden voor het aantal werkdagen gecorrigeerde groeicijfers voor het reële bbp op jaarbasis gehanteerd, terwijl bij de Europese Commissie en het IMF de groeicijfers op jaarbasis niet zijn gecorrigeerd voor het aantal werkdagen per jaar. Bij de andere prognoses wordt niet aangegeven of de gegevens al dan niet worden gecorrigeerd voor het aantal werkdagen.

© Europese Centrale Bank, 2023

Postadres: 60640 Frankfurt am Main, Duitsland
Telefoon: +49 69 1344 0
Website: www.ecb.europa.eu

Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan op voorwaarde dat de bron wordt vermeld.

Zie voor een verklaring van de terminologie de ECB-woordenlijst (alleen in het Engels).

HTML ISBN ISBN 978-92-899-5753-3, ISSN 2529-4776, doi:10.2866/32472, QB-CF-23-002-NL-Q


  1. De afsluitingsdatum voor de technische aannames, zoals voor de olieprijs en de wisselkoers, was 23 november 2023. De projecties voor de wereldeconomie zijn afgerond op 23 november en de macro-economische projecties voor het eurogebied op 30 november 2023. De flashraming van de HICP voor november 2023 is in de projecties meegenomen. De huidige projecties bestrijken de periode 2023-2026. Projecties voor zo'n lange periode zijn met zeer grote onzekerheid omgeven en hiermee dient bij de interpretatie ervan rekening gehouden te worden. Zie het artikel ‘The performance of the Eurosystem/ECB staff macroeconomic projections since the financial crisis’, Economisch Bulletin, nummer 8, ECB, 2019. De aan de geselecteerde tabellen en grafieken ten grondslag liggende gegevens zijn beschikbaar op http://www.ecb.europa.eu/pub/projections/html/index.en.html. Een volledige database met eerdere macro-economische projecties door medewerkers van de ECB en het Eurosysteem is te vinden in de database met macro-economische projecties op de website van de ECB. Deze database bevat ook meer variabelen dan in dit verslag opgenomen. Vele daarvan zijn op kwartaalbasis.

  2. Eurostat heeft gegevens over de nationale rekeningen gepubliceerd op 7 december 2023, na de afsluitingsdatum voor de projecties van december 2023. Deze omvatten onder meer een neerwaartse bijstelling van het cijfer voor de groei op kwartaalbasis in het tweede kwartaal van 2023 van 0,2% naar 0,1%.

  3. Zie het Kader 'A model-based assessment of the macroeconomic impact of the ECB’s monetary policy tightening since December 2021', Economisch Bulletin, nummer 3, ECB, 2023.

  4. De aanname voor de rendementen op tienjaars overheidsobligaties uit het eurogebied is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de rendementen op de tienjaars referentieobligaties van de landen. Deze rendementen worden gewogen op basis van de bbp-jaarcijfers en geëxtrapoleerd met behulp van het termijnbeloop dat van de rentestructuurcurve van de ECB voor het tienjaars parirendement van alle obligaties van het eurogebied wordt afgeleid. Daarbij wordt het aanvankelijke verschil tussen de twee reeksen voor de gehele projectieperiode gelijk gehouden. Er wordt aangenomen dat de spreads tussen het rendement op overheidsobligaties van afzonderlijke eurolanden en het overeenkomstige gemiddelde van het eurogebied gedurende de projectieperiode gelijk blijven.

  5. De technische aannames voor de grondstoffenprijzen zijn gebaseerd op het door futuresmarkten geïmpliceerde prijsbeloop, waarbij het gemiddelde is genomen van de twee weken tot en met de afsluitingsdatum van 23 november 2023.

  6. In verwijzingen naar wereldwijd geaggregeerde economische indicatoren in dit kader is het eurogebied buiten beschouwing gelaten.

  7. De begrotingskoers wordt ook gecorrigeerd voor NGEU-subsidies. Zie de toelichting bij Tabel 3.

  8. Voor meer informatie over de samenstelling van de bbp-deflator en de rol van de winst per eenheid product in de inflatie-analyse, zie het kader van E. Hahn ‘Hoe heeft de winst per eenheid product bijgedragen aan de recente toename van de binnenlandse prijsdruk in het eurogebied?’, Economisch Bulletin, Nummer 4, ECB, 2023; en Arce, O., Hahn, E. en Koester, G. ‘How tit-for-tat inflation can make everyone poorer’, ECB-blog, 30 maart 2023.